Analyse van de factoren die verband kunnen houden met het probleemgedrag

Wat is de medicatiehistorie en de actuele medicatie?

De medicatiehistorie moet inzichtelijk maken welke medicatie al is geprobeerd met welke dosering, met welke bijwerkingen en met welk effect. De actuele medicatie moet beoordeeld worden op de afstemming op de (gediagnosticeerde) aandoeningen, op over- of onderdosering, op mogelijke bijwerkingen, interacties, averechtse werking en soms ook op de bloedspiegels.
 

Bijwerkingen

Bij gedragsproblemen moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de mogelijke bijwerkingen van de medicatie die de cliënt gebruikt. Bij gedragsproblemen worden vaak antipsychotica voorgeschreven. Deze middelen geven veel bijwerkingen. Een bijwerking kan verkeerd geïnterpreteerd worden als een nieuwe ziekte. Dit kan leiden tot een nieuw medicatievoorschrift met weer nieuwe bijwerkingen.

De top 10 van gerapporteerde bijwerkingen in de algemene populatie is: spierpijn, moeheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, depressie, gewichtstoename, huiduitslag, gewrichtspijnen en slapeloosheid 56 . Het betreffen dus onprettige lichamelijke en psychische belevingen als gevolg van medicatie. Bij mensen met een verstandelijke beperking is het denkbaar dat zij hierop reageren met probleemgedrag. Hiervoor kunnen weer antipsychotica worden voorgeschreven met opnieuw het risico op bijwerkingen.
 

Interacties

Men moet bedacht zijn op de onderlinge beïnvloeding van geneesmiddelen. Als er meer geneesmiddelen tegelijk gebruikt worden, bestaat er een kans dat deze middelen niet goed samenwerken. Je spreekt dan van een interactie. De geneesmiddelen kunnen elkaars werking opheffen of versterken of een effect hebben op de bloedspiegels.
 

Averechtse werking

Bij kinderen en ouderen kan een geneesmiddel weleens het tegenovergestelde effect hebben dan de bedoeling is, bijvoorbeeld agitatie bij een rustgevend middel. De arts moet hierop bedacht zijn.
 

Bloedspiegel

Soms moet ook de bloedspiegel (de concentratie van het geneesmiddel in het bloed) gecontroleerd worden. De optimale bloedspiegel ligt binnen een bepaalde vastgestelde bandbreedte. Bij een te lage bloedspiegel kan het werkzame effect nog niet bereikt zijn; bij een te hoge spiegel neemt de kans op bijwerkingen enorm toe. Bij de bloedspiegel is ook de farmaco-genetische variatie belangrijk. De opname en afbraak van geneesmiddelen, vooral van psychofarmaca, kan namelijk per persoon erg variëren. De ene persoon breekt een geneesmiddel traag af terwijl de andere dit heel snel doet. Dit heeft te maken met bepaalde enzymen in de lever, waarvan de aan- of afwezigheid genetisch bepaald is. Hierdoor kan bij twee personen met een gelijke dosering de bloedspiegel sterk variëren.
 

Medicatiegebruik

Uit een Nederlands onderzoek blijkt dat in Nederland 57% van de mensen met een verstandelijke beperking één of meer medicijnen gebruikt. 57

Kiernan vond dat bij volwassenen met probleemgedrag in 48% van de gevallen een antipsychotisch middel werd voorgeschreven 58 . Bij een Australisch onderzoek onder 2.540 (verzorgers/ouders van) mensen met een verstandelijke beperking bleek 27% van de respondenten last te hebben van bijwerkingen van medicatie. 59 Volgens het onderzoek van De Kuijper in drie organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking (n=2.373) gebruikte 32,2% antipsychotica 60 . In 58% van deze gevallen waren gedragsproblemen een reden voor voorschrijven en in 22,5% een psychose of psychotische symptomen. Het voorschrijven van antipsychotica was geassocieerd met een ernstige verstandelijke beperking, wonen op een instellingsterrein en de mannelijke sexe.

383

383

Lareb Nederlands Bijwerkingen Centrum: www.lareb.nl

Lareb Nederlands Bijwerkingen Centrum: www.lareb.nl

384

384

Schrojenstein Lantman-de Valk HMJ, Kessels AGH, Haverman MJ, Maaskant MA, Urlings HFJ, van den Akker M. Medicijngebruik door verstandelijk gehandicapten in instituten en gezinsvervangende tehuizen. Ned Tijdschr Geneesk.1995 27 mei; 139(21)1083-1088

Schrojenstein Lantman-de Valk HMJ, Kessels AGH, Haverman MJ, Maaskant MA, Urlings HFJ, van den Akker M. Medicijngebruik door verstandelijk gehandicapten in instituten en gezinsvervangende tehuizen. Ned Tijdschr Geneesk.1995 27 mei; 139(21)1083-1088

385

385

Kiernan C, Reeves D, Alborz A. The use of anti-psychotic drugs with adults with learning disabilities and challenging behaviour. J Intellect Disabil Res. 1995 Aug;39 ( Pt 4):263-74.

Kiernan C, Reeves D, Alborz A. The use of anti-psychotic drugs with adults with learning disabilities and challenging behaviour. J Intellect Disabil Res. 1995 Aug;39 ( Pt 4):263-74.

386

386

Koritsas S, Iacono T. Secondary conditions in people with developmental disability. Am J Intellect Dev Disabil. 2011 Jan;116(1):36-47

Koritsas S, Iacono T. Secondary conditions in people with developmental disability. Am J Intellect Dev Disabil. 2011 Jan;116(1):36-47

387

387

de Kuijper G, Hoekstra P, Visser F, Scholte FA, Penning C, Evenhuis H. Use of antipsychotic drugs in individuals with intellectual disability (ID) in the Netherlands: prevalence and reasons for prescription. J Intellect Disabil Res. 2010 Jul;54(7):659-67

de Kuijper G, Hoekstra P, Visser F, Scholte FA, Penning C, Evenhuis H. Use of antipsychotic drugs in individuals with intellectual disability (ID) in the Netherlands: prevalence and reasons for prescription. J Intellect Disabil Res. 2010 Jul;54(7):659-67